De Grondwet garandeert de vrijheid van onderwijs. Dat betekent dat iedereen de vrijheid heeft om een school of een andere onderwijsinstelling op te richten. Een gevolg van de onderwijsvrijheid is het bestaan van verschillende onderwijsnetten in Vlaanderen.
Naar soort bestuur kun je officiële en vrije scholen onderscheiden. Officiële scholen zijn opgericht door openbare besturen ( bv. gemeenschap, provincies, steden en gemeenten). Vrije scholen zijn opgericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen. Het katholiek onderwijs vormt de grootste groep, maar er zijn ook joodse, orthodoxe, protestantse, islamitische en niet-confessionele scholen. Daarnaast bestaan er ook een aantal methodescholen, zoals de Steinerscholen.
Naar aard van financiële middelen kun je twee soorten onderwijs onderscheiden: het GO!, onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap, en het gesubsidieerd onderwijs. Beiden moeten voldoen aan dezelfde programmatie- en rationalisatienormen en bepaalde erkenningsvoorwaarden. Het GO! wordt rechtstreeks en volledig gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, terwijl het gesubsidieerd onderwijs maar voor een deel subsidies van de Vlaamse Gemeenschap ontvangt.
De combinatie van die twee criteria levert de gebruikelijke driedeling op:
Een school wordt erkend als katholieke school bij beslissing van de territoriaal bevoegde bisschop. Als een bestuur kiest voor katholiek onderwijs neemt ze de visie van Katholiek Onderwijs Vlaanderen als basis voor de eigen visie op onderwijs en vorming. Het pedagogisch project van de katholieke dialoogschool is daarbij het uitgangspunt.
De ‘engagementsverklaring van het katholiek onderwijs in Vlaanderen’ is de vertaling van de visie van Katholiek Onderwijs Vlaanderen en wordt onderschreven door elk bestuur en door elke werknemer binnen het katholiek onderwijs.