De voorbije legislatuur maakte het Vlaams onderwijs kennis met ‘Digisprong’. De digitale transformatie van scholen kwam in een stroomversnelling die scholen voor heel wat uitdagingen stelt. De middelen die toegekend zijn waren niet alleen ontoereikend, er wordt geen budget voorzien voor de vervanging van het grote aantal toestellen. Katholiek Onderwijs Vlaanderen vraagt de volgende Vlaamse regering om deze factuur niet bij de scholen of de ouders te leggen. Om de digitalisering duurzaam aan te houden, vragen scholen daarnaast ook een structurele oplossing met minder administratieve lasten.
“Scholen hebben aan een recordtempo een digitale omslag gemaakt”, zegt Lieven Boeve, directeur-generaal van Katholiek Onderwijs Vlaanderen. “We hopen dat hun inspanningen niet voor niets zijn geweest. Daarvoor vragen we snel een duidelijk financieel traject en een verlaging van de administratieve lasten.”
Vlaanderen investeerde ongeveer 300 miljoen euro met Europese relancemiddelen na de coronapandemie om voor elke leerling vanaf het vijfde leerjaar een laptop te voorzien. Daarmee waren de kosten niet gedekt: zowel het aantal leerlingen als de kostprijs van laptops werden in de berekeningen onderschat.
De overheid ging ervan uit dat een laptop €510 kost. In de praktijk kostten de toestellen snel €550 à €600, wat een onderfinanciering van €20 tot €43 miljoen betekende.
Scholen moesten die middelen binnen de twee jaar uitgeven. In die periode zijn er netto 17.500 leerlingen in het secundair onderwijs bijgekomen, waarvoor de overheid €0 voorzag. Als er voor die extra leerlingen 510 euro zou moeten worden toegekend, dan komt dat op nog 9 miljoen extra en bij een bedrag van 600 euro per leerling loopt dat op tot 10,5 miljoen euro extra. De onderfinanciering van laptops voor leerlingen en leraren loopt zo op tot €68,1 miljoen euro. Scholen hebben dit op diverse manieren moeten compenseren. Sommigen hebben een stuk doorgerekend via de schoolrekening, anderen hebben middelen gezocht binnen hun werkingsbudget, nog anderen huren of leasen toestellen waarbij de facturen de volgende jaren komen.
De toestellen worden bovendien intensief gebruikt, waardoor ze minstens om de drie à vier jaar moeten worden vervangen. Dat betekent een jaarlijkse investering van 100 miljoen euro. Tel je daar de toestellen voor de leerkrachten bij, dan kom je uit op 123 miljoen euro. In de onderwijsbegroting van 2024 is slechts 33 miljoen voorzien voor het ‘onderhoud’ van de toestellen. In de Meerjarenplanning 2022-2027 van de Vlaamse Regering worden helemaal geen middelen voorzien voor de verduurzaming van de digitalisering van het onderwijs.
Scholengroep KITOS vzw, de katholieke scholengroep regio Mechelen met bijna 8.000 leerlingen, paste enkel voor de aankoop van laptops meer dan een half miljoen euro bij uit eigen werkingsbudget. “De subsidieberekening, het stijgend leerlingenaantal en de stijgende aankoopprijs per laptop zorgden ervoor dat een stevige onvoorziene hap uit ons pedagogisch budget werd gehaald”, aldus Francis Van Caer, afgevaardigd bestuurder vzw KITOS. “We moesten daarenboven onze ICT-infrastructuur opwaarderen: het wifi-netwerk moest sterk uitgebreid worden met extra wireless toegangspunten en betere internetbekabeling in zowat elk lokaal.”
“Onze scholen hebben zelf nog grote budgetten moeten voorzien voor het uitbouwen en technische ondersteuning van het netwerk. Bovendien heeft de organisatie extra personeel aangetrokken om deze omslag in ons onderwijs mogelijk te maken”, zegt Werner Cornelis, algemeen directeur van KOBA Voorkempen, een schoolbestuur met meer dan 6.000 leerlingen. “Wij maken ons zorgen of de digitalisering in het onderwijs wel stand kan houden als we vernemen hoe weinig middelen in de toekomst voorzien zijn. Toestellen die zo intensief gebruikt worden zijn aan vervanging toe, zeker in die richtingen waar doorgedreven softwaretoepassingen noodzakelijk zijn. Hopelijk wordt ook niet vergeten dat er voor de technische ondersteuning en de opleiding van het personeel voldoende omkadering nodig is.”
De invoering van de Digisprong ging gepaard met heel wat administratieve lasten, tijdsdruk en rechtsonzekerheid. Scholen waren genoodzaakt om halsoverkop computers aan te kopen, terwijl het lerarenkorps en de infrastructuur (internetverbinding, laadfaciliteiten, beveiliging…) onvoldoende voorbereid waren. Scholen hadden nauwelijks de tijd om een goed ICT-beleid op te stellen, hoewel de overheid terecht benadrukt dat een doordacht ICT-beleid noodzakelijk is voor een geslaagde digitalisering. Initiatieven zoals de bootcamps vanuit het Kenniscentrum Digisprong, om leraren te ondersteunen, startten pas dit schooljaar.
Scholen ervaren de regels om de middelen te besteden als erg complex en ondoorzichtig. De overheid beloofde een zekere soepelheid bij de controle op de aanwending van die middelen, maar dat blijkt in de praktijk niet altijd het geval. Er bestonden lang onzekerheden over hoe scholen precies moeten rapporteren door veranderende instructies van de overheid en slecht werkende applicaties.
Het Kenniscentrum Digisprong en het Departement Onderwijs gaven soms tegenstrijdige informatie aan de scholen. Dat creëerde verwarring. De regels werden geschreven en herschreven terwijl de Digisprong werd uitgerold.
“Digisprong heeft ervoor gezorgd dat de laptop op zeer korte tijd een onmisbaar leer- en werkinstrument geworden. Dat is een positieve evolutie, maar er kwam een administratieve werklast bij voor onze ict-coördinatoren en het ondersteunend personeel”, zegt Francis Van Caer. “In elke school moest er een laptopbalie uitgerold worden. Dagelijks moeten er nog steeds oplossingen gevonden worden voor gestolen, verloren of kapotte toestellen. De financiële diensten ervaarden extra werkdruk. Wie zal de rekening in de toekomst betalen? Ouders of de scholen? De overheid zou de Digisprongmiddelen moeten bestendigen en voldoende ruim in de volgende begrotingen inschrijven, zodat de gelijke onderwijskansen voor elk kind gewaarborgd blijven.”
Het aanbod van goede en betaalbare digitale leermiddelen moet uitgebreider. Scholen die papieren boeken willen vervangen door digitale leermiddelen, botsen nog te vaak op een beperkte keuze, en een te strikte koppeling aan papieren leermiddelen. Zeker voor ‘kleinere vakken’ met een beperkte afzetmarkt blijft het aanbod ondermaats. Op die manier blijven scholen en ouders geld uitgeven aan digitale leermiddelen én klassieke handboeken, en wegen boekentassen van leerlingen zwaar.
“We verwachten dat de educatieve uitgeverijen hun digitale gamma kwaliteitsvol uitbreiden, en hun businessmodel herzien zodat scholen ook voor enkel digitale leermiddelen bij hen terecht kunnen. Ook voor vakken die niet tot de algemene vorming behoren, denk maar aan mode of autotechnieken, moet er een digitaal aanbod zijn”, besluit Lieven Boeve.