Om het nijpende lerarentekort, het gebrek aan moderne schoolgebouwen en de versnippering van schaarse onderwijsmiddelen tegen te gaan, wil Katholiek Onderwijs Vlaanderen het gesprek aangaan met het oog op een grondige heroverweging van het Vlaamse onderwijslandschap. Die oefening moet scholen toelaten om met zo veel mogelijk pedagogisch comfort aan onderwijskwaliteit te blijven werken in het belang van elke leerling. Katholiek Onderwijs Vlaanderen legt alvast mogelijke pistes op tafel. Binnen het katholieke onderwijsnetwerk en met de sociale partners wordt de dialoog hierrond opgestart.
“Ons onderwijssysteem is het resultaat van een hele geschiedenis, beïnvloed door de huidige regelgeving. Vandaag kraakt dat systeem in zijn voegen. Het lerarentekort neemt alleen maar toe en jaar na jaar zien scholen hun werkingsmiddelen teruglopen”, zegt Lieven Boeve, directeur-generaal van Katholiek Onderwijs Vlaanderen. “Samen met onze partners willen we zelf onze verantwoordelijkheid opnemen en het schoollandschap herbekijken, om op efficiëntere manier voor elke leerling kwaliteitsvol onderwijs te blijven bieden in de eigen regio. Van de Vlaamse overheid vragen we daartoe het kader te creëren in overleg met het onderwijsveld. Zo kunnen we mensen, middelen en infrastructuur beter inzetten.”
Vlaanderen kampt met een ongezien lerarentekort. Bij de start van het schooljaar registreerde VDAB 3.200 openstaande vacatures, bijna een verdrievoudiging tegenover vijf jaar eerder. De gevolgen zijn gekend: leerlingen brengen uren door in de studie, lopen leervertraging op, scholen moeten examens inkorten en de werkdruk op het lerarenkorps en de directies neemt toe.
Scholen kampen bovendien met structurele onderinvesteringen. Sinds het nieuwe financieringsmechanisme in 2008 verloren zij gezamenlijk meer dan €300 miljoen aan koopkracht, terwijl zij hun facturen zien verzwaren. Zo zijn machines en grondstoffen voor bepaalde studierichtingen er niet goedkoper op geworden en nemen infrastructuurinvesteringen een grote hap uit schoolbegrotingen. Pedagogisch-didactische uitrusting, schooluitstappen, zwemlessen... staan in toenemende mate onder druk.
Daarnaast kampt Vlaanderen met een verouderd schoolgebouwenpark. De helft van de schoolgebouwen zijn 50 jaar of ouder. Veel infrastructuur is niet aangepast aan pedagogische, maar ook wettelijke vereisten (energie-efficiëntie, ventilatie, veiligheid…). Enkel voor het vrij onderwijs bedraagt de jaarlijkse investeringsbehoefte in infrastructuur €820 miljoen, terwijl er slechts €350 miljoen wordt toegekend.
Het samenspel van deze fenomenen zorgt ervoor dat sommige scholen en studierichtingen met een beperkt aantal leerlingen een disproportioneel zware kost vereisen, zowel financieel als qua personeelsinzet.
In het basisonderwijs zijn scholen gebaat bij voldoende leerlingen en omkadering om nabij kwaliteitsvol onderwijs te bieden. Het vastleggen van een minimumschaalgrootte of indicatoren voor een school of vestigingsplaats garandeert niet alleen een duidelijk kader voor de besteding van middelen, maar ook de onderwijskwaliteit. Flankerende maatregelen zijn hierbij noodzakelijk. Overgangsmaatregelen ondersteunen het bereiken van de gewenste schaalgrootte en collectief busvervoer zorgt voor een voldoende en vlot bereikbaar onderwijsaanbod in dunbevolkte gebieden. Door scholen beter te organiseren, blijven we de nabijheid van het basisonderwijs voor leerlingen en ouders garanderen.
Ook het secundair onderwijs staat voor de uitdaging om in moeilijke tijden een uitdijende opleidingenmatrix kwaliteitsvol te organiseren. Het gaat immers om een zeer groot aantal studierichtingen die door veel scholen worden geprogrammeerd. De modernisering van het secundair onderwijs, gradueel uitgerold sinds 2019, moest het aantal studierichtingen terugdringen. De krijtlijnen die de onderwijsverstrekkers destijds gezamenlijk op tafel legden, overleefden de druk van politiek, sectoren en belangengroepen niet. De actuele uitrol van de modernisering bewerkstelligt ondertussen het omgekeerde: er zijn vooral te veel studierichtingen die in te veel scholen worden ingericht.
Een slankere matrix vermindert het aantal studierichtingen in zijn geheel. Daartoe worden recente opsplitsingen van studierichtingen best teruggedraaid. Zo werd de opleiding Tweewieler & lichte verbrandingsmotoren opgesplitst in Fietsinstallaties en Brom- en motorfietsinstallaties. Door de elektrificatie liggen beide voertuigen zeer dicht bij elkaar waardoor een onderscheid tussen beide minimaal is.
Daarnaast bepaalt het onderwijsveld een minimumnorm per studiedomein, per onderwijszone. Een eerste aanbod (zoals STEM of Voeding en horeca) binnen een onderwijszone is normloos, vanaf het tweede aanbod moet een school voldoende leerlingen hebben voor dit studiedomein. Om de vrijheid van onderwijs maximaal te respecteren worden de normen in een tweedeling toegepast tussen vrij en officieel onderwijs. Dat betekent dat minder bevolkte studierichtingen in bepaalde regio’s binnen de tweedeling slechts één of een beperkt aantal keren aangeboden worden. Dergelijk mechanisme garandeert de effectiviteit van de beoogde heroverweging zonder scholen in een keurslijf te dwingen.
Die oefening kan enkel slagen met een aangepast wettelijk kader dat rationalisering van het studieaanbod stimuleert, zoals een lineair financieringsmechanisme, de garantie van vrije schoolkeuze, een herziene matrix van studierichtingen en de handhaving van minimumnormen en indicatoren.
Een heroverweging van het onderwijslandschap zorgt voor een efficiënter gebruik van mensen, middelen en infrastructuur. Het verhoogt ook het pedagogisch comfort omdat leraren vaker beroep kunnen doen op hun leerjaar- of vakcollega’s en klasgroepen vaker een redelijke schaal hebben. De doelstelling is dat elke leerling kwaliteitsvol onderwijs, in de richting naar keuze, kan blijven genieten in de eigen regio.
Dat vereist in de eerste plaats een aanpassing van het financieringsmechanisme. De huidige degressieve financiering van het onderwijs zorgt dat scholen die zich slim organiseren zichzelf financieel in de voet schieten. Omdat scholen vanuit het principe “small is beautiful” kunstmatig klein worden gehouden, wordt er heel wat administratief geknutseld met schoolnummers of vestigingsplaatsen. Een lineaire financiering (met een correctie voor dunbevolkte gebieden) subsidieert scholen volgens hun werkelijke grootte. Efficiëntieoefeningen worden zo aangemoedigd, want ze worden economisch interessant.
Ten tweede dient de invulling van de ‘vrije schoolkeuze’, die nu heel wat extra programmeringen van opleidingen veroorzaakt, herdacht te worden: vanuit een tweedeling tussen vrij onderwijs en officieel onderwijs kan ook het officieel gesubsidieerd onderwijs (onderwijs georganiseerd door steden en gemeenten, en door provincies) naast het Gemeenschapsonderwijs de vrije keuze garanderen.
In de derde plaats kunnen grotere, slagkrachtige schoolbesturen de nodige en soms moeilijke beslissingen nemen over aanbod, infrastructuur en personeel – besturen proberen de beste beslissingen te nemen in het wetgevend kader waarin ze werken. Zo kunnen zij bijvoorbeeld zelf concurrentie tussen kleine studierichtingen op korte afstand inperken. Het regeerakkoord van 2014 gaf hiertoe een aanzet, maar een regelgeving die bestuurlijke schaalvergroting faciliteerde werd niet gerealiseerd. In 2024 doet zich een nieuwe kans voor.
“Dat het vrij onderwijs nu zelf aan de overheid vraagt om het speelveld van scholen te verkleinen is niet vanzelfsprekend”, erkent Lieven Boeve. “De situatie in ons onderwijs is helaas zo benauwend, en de genomen maatregelen zo ontoereikend, dat we niet anders kunnen dan nieuwe wegen verkennen.”